Hoe kan ik als cursusleider nieuwe functies in mijn gebruikersaccount beheren?
Canvas voegt voortdurend nieuwe functies toe om het product nog beter te maken. Het merendeel van de verbeteringen wordt uitgebracht als onderdeel van onze releasecyclus. Sommige functies kunnen echter van invloed zijn op je persoonlijke interactie met Canvas.
Deze les bevat een overzicht van de manier waarop functie-instellingen op gebruikersniveau voor je gebruikersaccount kunnen worden beheerd. Beheerders en cursusleiders hebben geen controle over functies op gebruikersniveau.
Ga naar de les over functies voor gebruikersaccounts voor informatie over de specifieke functie-instellingen die beschikbaar zijn in Canvas.
Gebruikersinstellingen openen
Klik in Globale navigatie op de link Account [1] en vervolgens op de link Instellingen (Settings) [2].
Functie-instellingen weergeven
Beschikbare functies worden weergegeven in de sectie Functie-instellingen.
Functie-instellingen zoeken
Je kunt naar een functie-instelling zoeken door een trefwoord in het zoekveld (Search) te typen.
Typen functies weergeven
Elke functie is voorzien van een beschrijving. Klik op het pijlpictogram om het functievak uit te vouwen en de beschrijving weer te geven.
Functietags weergeven
Functietags geven de status van elke functie aan. Een functie zonder label betekent dat de functie stabiel is en klaar voor gebruik in je productieomgeving [1]. Functies kunnen ook zijn voorzien van een bèta-tag [2], die aangeeft dat de functie wel kan worden gebruikt in de productieomgeving, maar nog steeds wordt getest op bruikbaarheid en toegankelijkheid. Het inschakelen van een bètafunctie kan onbedoeld gedrag binnen je Canvas-account tot gevolg hebben.
Opmerking: Soms bevatten functies een Development-tag, die aangeeft dat de functie alleen beschikbaar is voor testdoeleinden in je bèta-omgeving. De functie is dan niet beschikbaar in de productieomgeving. Niet alle organisaties staan testen in bèta-omgevingen toe.
Functiestatus weergeven
Je kunt ervoor kiezen om functie-instellingen in of uit te schakelen.
Klik op het pictogram Status [1] om een functie in of uit te schakelen.
Klik op de optie Ingeschakeld (Enabled) [2] om de functie in te schakelen. Ingeschakelde functies hebben het pictogram Ingeschakeld [3].
Klik op de optie Uitgeschakeld (Disabled) [4] om de functie uit te schakelen. Uitgeschakelde functies hebben het pictogram Uitgeschakeld [5].